Arbeid, een eigenaardig fenomeen

Hans AchterhuisHans Achterhuis bereikte met het boek “Arbeid, een eigenaardig medicijn uit 1984 een groot publiek. Hij keek nog eens goed naar zijn tekst en concludeert: ook het basale werk, dat nu eenmaal elke dag gedaan moet worden, kan verbonden worden met vakmanschap en kan erkenning opleveren. De hedendaagse politiek van de arbeid zou daarover moeten gaan.

In een niet al te ver verleden wisten sociaaldemocraten redelijk goed hoe ze de maatschappelijke problematiek van de arbeid aan de orde moesten stellen. Centraal in de socialistische theorie stond immers van oudsher de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal. In een rede1 die mijn voormalige Groningse collega Lolle Nauta hield op een door de Wiardi Beckman Stichting georganiseerde conferentie over het Beginselprogramma van de PvdA uit 1977, waarbij hijzelf nauw betrokken was geweest, werd dit theoretische uitgangspunt dan ook uitdrukkelijk genoemd. En juist vanuit deze beslissende tegenstelling tussen kapitaal en arbeid was op de achtergrond van de sociaal-democratische politiek het maatschappelijk alternatief van een nieuwe socialistische samenleving altijd aanwezig. Het kapitalisme zou worden afgeschaft opdat de arbeid bevrijd van de onderdrukking door het kapitaal zich in vrijheid zou kunnen ontplooien. Hoe dat laatste precies in zijn werk zou moeten gaan – de socialisatie van de productiemiddelen speelde er een magische rol in – werd zelden verder uitgewerkt. Wel ontsloeg dit mooie maar ietwat vage toekomstperspectief de sociaal-democraten van de plicht om voor het heden een arbeidsfilosofie te ontwerpen waarin fundamentele vragen over arbeid konden worden doordacht.

In mijn boek Arbeid, een eigenaardig medicijn uit 1984 probeerde ik wel een filosofie van de arbeid te formuleren. Maar achteraf besef ik dat ik zelf ook toen deels gezwicht ben voor de verleiding om vanuit een groot maatschappelijk Alternatief mijn ideeën over arbeid vorm te geven. Dat alternatief ontleende ik weliswaar niet meer aan het denken van Marx en andere socialisten maar aan de derdewereldfilosoof Ivan Illich. Voor de formele structuur van mijn boek maakte dat echter weinig uit. Toch denk ik dat een terugblik op mijn studie kan helpen om een brede, inhoudelijke filosofie van de arbeid te ontwikkelen. Dit artikel is er een eerste aanzet voor.

Zoals gezegd, in 1984 verscheen mijn studie Arbeid, een eigenaardig medicijn. Het boek werd goed ontvangen, haalde de non-fictie bestsellerlijsten en beleefde in korte tijd vier drukken. Daarna was het plotseling afgelopen. In tegenstelling tot andere boeken van mijn hand die langere tijd in druk waren of nog zijn, verdween dit boek vrij geruisloos uit de aandacht van kopers en lezers.

Achteraf is dat gemakkelijk te verklaren. In mijn boek hinkte ik op twee min of meer tegenstrijdige gedachten die ik zelfs in de titel tot uitdrukking bracht. Enerzijds benadrukte ik de onderdrukkende en ziekmakende aspecten van loonarbeid en meende ik dat mensen zich hiervan moesten bevrijden. Dat paste goed in de tijdgeest. Veel fabrieksarbeiders waren in de wao beland en in de vroege jaren tachtig rees daarnaast de werkloosheid de pan uit. Allerlei officiële rapporten waren ervan overtuigd dat de volledige werkgelegenheid nooit terug zou komen. De voornaamste aanbeveling waarmee ze vaak kwamen was dat mensen hun heil voortaan maar beter buiten de betaalde arbeid konden zoeken. Vanuit overheidswege werden in deze situatie allerlei vormen van welzijnswerk gepropageerd om werklozen te begeleiden en bezig te houden. Binnen de brede en bonte linkse maatschappelijke beweging werd daarentegen naar een maatschappelijk alternatief gezocht. Ideeën over minder uren werken en een arbeidsloos basisinkomen buitelden in vele varianten over elkaar heen; de Bond tegen het Arbeidsethos haalde met haar acties de voorpagina’s van de kranten. Mijn reflecties over arbeid waren deels bedoeld om deze maatschappijkritische beweging te ondersteunen.

Anderzijds ontwikkelde ik, los van bovenstaande analyses, in Arbeid, een eigenaardig medicijn een filosofie van de arbeid die de grote waarde ervan onderstreept. Aansluitend hierbij overtuigden veel empirische gegevens mij dat werkloosheid mensen passief, afhankelijk en zelfs regelrecht ziek maakt. Arbeid bleek hiertegen vaak het beste medicijn, ook al bleef ik dat ‘eigenaardig’ vinden.

De spanning tussen de twee standpunten in mijn boek, die een weerspiegeling vormde van de spanningen en verwarringen over de toekomst van de arbeid in de maatschappij, loste zich eind jaren tachtig snel op. Allerlei factoren als het begin van de digitale revolutie en de val van De Muur, leidden ertoe dat de werkgelegenheid snel aantrok. Mijn analyse was niet dringend meer. Heel af en toe manifesteert zich ook vandaag aan de dag nog een ‘bewust werkloze’ die Arbeid, een eigenaardig medicijn als een soort cultboek koestert.

Belangrijker in mijn terugblik is dat achter mijn toenmalige gespleten stellingname twee filosofen stonden die mij diepgaand hebben beïnvloed: Ivan Illich en Hannah Arendt. Met de titel van een van zijn toen zeer populaire publicaties bepleitte de eerste Het recht op nuttige werkloosheid. Volgens Illich moesten mensen ernaar streven om gezamenlijk op autonome wijze hun leven vorm te geven, eventueel enigszins ondersteund door een variant van het al genoemde basisinkomen. Hier was duidelijk sprake van een radicale breuk met de bestaande kapitalistische orde, al was het alternatief van Illich zeker niet traditioneel socialistisch te noemen.

Lees meer via onderstaande bron

Auteur: Hans Achterhuis,emeritus hoogleraar Wijsbegeerte aan de Universiteit http://www.hansachterhuis.nl/
Bron: Wiardi Beckman Stichting s& d 9/10 | 2011 35
Bron: http://www.wbs.nl/system/files/achterhuis_-_arbeid_een_eigenaardig_fenomeen.pdf
Download:  achterhuis_-_arbeid_een_eigenaardig_fenomeen