Als het huidige kabinet een schutspatroon zou wensen dan was de keuze ongetwijfeld op de Russische schrijver Anton P. Tsjechow gevallen….
In Drie Zusters komt de ambivalentie van werk eveneens naar voren: ‘Onze taak is het slechts om te werken en te werken. Geluk is gereserveerd voor onze nakomelingen.’ Bijna iedereen in dat stuk werkt, al komt de onderwijzeres Olga vaak moe en uitgeput thuis: ‘O, ik ben zo ongelukkig, ik kan het werk niet meer aan, ik wil niet. . . ik haat alles wat ik daar moet doen.’ Maar ondanks al het gepraat over ongelukkige levens, gaan de meeste personen bij Tsjechow toch gewoon door met werken. Het loont de moeite.
Het kabinet heeft dit goed aangevoeld. Meer werk is niet uitsluitend van belang voor de sanering van de overheidsfinanciën, maar ook voor de moraal. De ambivalentie die bij Tsjechow nog aanwezig is, verdwijnt volledig bij Kok en de zijnen. Werk is goed, werken moet. Voor iedereen.
Maar hiermee stuit men direct op enkele opvallende tegenstrijdigheden met betrekking tot de plaats van de arbeid in onze samenleving. Werk is min of meer noodzakelijk voor het levensonderhoud, maar we sparen ons geld en onze krachten tegenwoordig vooral om van onze vrije tijd te genieten. Veel mensen die geen baan hebben willen graag aan de slag, veel werkenden hebben het niet naar hun zin.
Meer werk lijkt de sleutel tot maatschappelijke kwalen, maar de werkloosheid daalt slechts langzaam en stijgt alweer in Duitsland. Ouderen moeten of willen langer blijven werken, jongeren komen niet aan de bak. Meer werk moet sociale uitsluiting voorkomen, maar hoe grotere nadruk op het uitsluitende belang van werk, hoe groter de sociale uitsluiting.
Neem de paradox van werk en vrije tijd. Hoewel bijna iedereen in een moderne samenleving er naar streeft zoveel mogelijk ‘vrij’ te zijn van het werk en zoveel mogelijk vrije tijd wil hebben, verschaft adequate arbeid toch veel meer momenten van plezier en vreugde dan de dingen die we in onze vrije tijd doen.
Deze paradox werd geformuleerd door een Amerikaanse psycholoog met een onuitsprekelijke naam, Mihaly Csikszentmihalyi. Hij doet al meer dan twintig jaar onderzoek naar de kenmerken van gelukservaringen en naar levensvreugde. Zo liet hij honderden en honderden mensen van alle rangen en standen gedurende één week per etmaal (via een at random geprogrammeerde pieper) opschrijven wat ze op dat moment aan het doen waren en hoe ze zich daarbij voelden.
Je zou verwachten dat de vrolijkste berichten afkomstig waren uit de vrije tijd, maar dat was absoluut niet het geval. De mensen die met hart en ziel aan iets werkten (in de fabriek, aan de tekentafel, in de beroepssport, in het atelier of de operatiezaal) rapporteerden meer vreugdevolle en intens beleefde momenten.
De verklaring hiervan is niet eens zo moeilijk. Een goed gestructureerde bezigheid, waarbij niet te hoge en niet te lage eisen aan iemand worden gesteld en waar een duidelijk resultaat te verwachten valt, levert veel psychische bevrediging op. Een hele avond ongericht tv-kijken, waarbij weinig inspanning wordt gevraagd en veel passief wordt ‘genoten’ loopt nogal vaak uit op onbestemde onvrede en verveling.
Als de zo hevig verlangde vrije tijd weinig gestructureerd of weinig doelgericht verloopt – lummelen, slenteren, winkelen, consumeren, heerlijk lui op de bank liggen zappen – dan blijkt het uiteindelijke resultaat weinig bevredigend.
Goed werk loont dus en in deze conclusie klinken de echo’s van Tsjechow en Freud (Lieben und Arbeiten) door. Het gaat er vooral om ergens helemaal in op te kunnen gaan en arbeid biedt daar nog steeds vele mogelijkheden toe. De vrije tijd biedt minder ‘verlossing’ dan men denkt. Het is derhalve van groot belang dat arbeid voor zeer veel burgers, jong en oud, beschikbaar blijft en dat daarbij de kwaliteit en de inhoud van de arbeid goed wordt bewaakt.
Een te enge opvatting van werk, arbeid als topsport, uitsluitend gericht op de hoogste produktiviteit, gereserveerd voor steeds minder mensen, voldoet niet aan die opgave. Paradoxaal genoeg bevordert een hevige nadruk op eenzijdig opgevatte arbeid sociale uitsluiting, terwijl het omgekeerde de bedoeling was.
Zoals bij veel paradoxen ligt de oplossing bij een verandering van probleemdefinitie en begripsomschrijving. Een verruimde opvatting van werk, nieuwe en gedurfde financieringswijzen, andere beloningsvormen doen de rest. Wie serieus sociale uitsluiting op grote schaal wil voorkomen, zal veel meer aspecten van onze dagelijkse activiteiten als werk moeten insluiten.
Dit klinkt als de morele basis voor een basisinkomen. Zo is het ook bedoeld.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.